Te biechte moeten gaan bij de duivel
n.a.v. de speciale synode in Rome over het kindermisbruik in de kerk
Dat er nu eindelijk eens orde op zaken wordt gesteld in de rooms-katholieke kerk wat het misbruik van minderjarigen betreft, is niet enkel van belang voor de rooms-katholieke kerk (haar geloofwaardigheid is in het geding) maar veel breder. Immers: elke religieus geïnspireerde organisatie (christelijke of anderszins) heeft een soortgelijk probleem met manier waarop er macht in haar midden wordt uitgeoefend. De kern van het probleem is dat in religieuze organisaties de wetgevende, uitvoerende en controlerende macht bijna altijd in handen is van dezelfde groep: de religieuze professionals, die dan ook in overgrote meerderheid (en in veel religieuze organisaties exclusief) uit mannen bestaat. Waarom is dit een probleem?
Scheiding der machten
Met macht is niets mis. Macht (in de zin van het vermogen om iets te laten gebeuren) hoort bij de dynamiek van het leven en speelt altijd een rol in relaties tussen mensen (of groepen van mensen). Macht is aanwezig in de relatie ouder-kind, politie-burger, leerkracht-leerling, werkgever-werknemer, dokter-patiënt, therapeut-cliënt etc. Dat is niet erg, dat is gewoon zo, waar het op aan komt is dat de machtsuitoefening wordt (h)erkend en beheerst, vooral als de relaties erg ongelijk en niet-wederkerig zijn. Dan moet er een wettelijk kader zijn dat de zwakke beschermt tegen misbruik (denk aan de ‘rechten van de mens’). De relatie priester-leek was een generatie geleden beslist zo’n ongelijke en niet wederkerige relatie, immers – gechargeerd gezegd – de ene was gewijd en hoorde bij God (priester), de ander was maar een gewoon aards mens (leek). Geestelijke macht werkt op een veel dieper niveau dan fysieke macht en is dus ook veel vatbaarder voor ontsporing. De vraag naar legitimering en regulering is hier dus urgent. En juist daar wringt het schoentje. Immers: in de roomse kerk werd/wordt de legitimatie van deze machtsverhouding volledig bepaald, aangestuurd en gecontroleerd door… de machthebber zelf. Er is geen spoor van ‘scheiding der machten’ te bekennen. Er was maar één legitimering: de kerkelijke traditie en die stelde dat de bron van die macht door God aan hen gegeven was.
Een leugen in het hart van de kerk
Hier is – vermoed ik – ook deels de verklaring te vinden voor het feit waarom slachtoffers van pedofilie in de kerk zo moeilijk en zo laat voor de dag komen. De machthebber had niet alleen het slachtoffer in z’n greep (lichaam èn ziel!) maar het instituut dat hij vertegenwoordigde had ook diens omgeving in de greep. De mensen waren immers voor hun ziel en zaligheid van de geestelijke stand afhankelijk. Kunt u zich groter macht voorstellen? Een pastoor die tijdens een feestje handtastelijk werd: men zag het wel, maar men ontkende het… collectief. Het moest een uitglijder zijn, of deze pastoor een uitzondering, het werd goedgepraat, collectief verdrongen. Deze verzwijgende, bepaald niet onschuldige, medeplichtigheid van een hele gemeenschap maakt het ontrafelen van de knoop extra moeilijk. Nog zie je de gevolgen daarvan in de reacties van sommige vrome katholieken in de media. Een leugen heeft zich genesteld in het hart van de kerk en een cultuur van zwijgen, toedekken, manipulatie en hypocrisie doen ontstaan.
Geestelijken en hun lichaam
Nog beklemmender wordt het als we ons realiseren dat één van de legitimerende factoren van de geestelijke stand precies hun ‘lichamelijke zuiverheid’ was. Priesters waren immers geen gewone mensen maar geestelijken. Uitwendig teken van hun bijzondere status was dat zij de seksualiteit eronder hadden gekregen. Zij beheersten hun lichaam en leefden kuis, celibatair. Als dat geen teken en zegel van hun uitzonderlijke roeping was! Het legitimeerde hun machtspositie. Het is misschien nog goed om te weten, dat dit in theorie al sinds de Middeleeuwen zo was, maar dat de rooms-katholieke kerk pas in de 19de eeuw alles op alles heeft gezet om op deze wijze haar geestelijke macht te legitimeren, met de onfeilbaarheidsverklaring van de paus als hoogtepunt enkele decennia na de afkondiging van het dogma van Maria’s onbevlekte ontvangenis (zoek het verband!).
Als het kerkelijk discours op dat punt nu volledig hol blijkt te zijn, dan verspeelt de priesterkaste niet alleen maar wat krediet, neen, dan verspeelt ze haar legitimering en begint het hele systeem te wankelen. Daarom is het zo moeilijk, denk ik, voor de bisschoppen en de paus om helder te zien èn om de oorzaak van het nu zichtbaar geworden kwaad echt te benoemen: ze zouden wel eens de tak kunnen afzagen waar ze ook zelf op zitten. Het raakt de fundamenten van de kerk-leer.
Protestants: charisma en sektes
Tot zover de rooms-katholieke kerk, laten we het nu eens over de niet-hiërarchisch georganiseerde kerken hebben, over protestantse en vrije kerken. Hoe zit het daar? Welnu, daar is het dan misschien wel geen systeemfout (de Reformatie is er niet voor niets geweest), maar dat wil nog niet zeggen dat er ook in deze kerken en gemeenschappen niet tal van relaties en situaties voorkomen, waarin macht in het spel is. De voorganger/dominee is wel geen gewijde priester, maar toch is zijn macht in de geloofsgemeenschap niet te onderschatten. In theorie is de organisatiestructuur ‘plat’ (gelijkwaardigheid van de ambten), maar de aandacht van de dominee of voorganger is voor veel gemeenteleden meer waard dan die van een kerkeraadslid (vaak ouderling of oudste genaamd). De charismatische voorganger wordt wel aangesproken met ‘broeder’, maar functioneert vaker als ‘vader’ en – the proof of the pudding is in the eating – handelt ook vaak zeer paternalistisch. Charisma is een zeer sterke vorm van geestelijke macht, buitengewoon geschikt voor emotionele chantage. Juist omdat in vrije kerken het verschijnsel macht nauwelijks gethematiseerd wordt – en er dus maar zelden echt werkende controle- en verantwoordingsstructuren zijn – kan machtsuitoefening heel gemakkelijk ontsporen. Dit is zeker het geval binnen relaties waar de pastor de ‘sterke’ is en de hulpvrager zijn woorden indrinkt alsof ze het ‘Gods Woord’ zelf zijn. Waar het seksueel misbruik van kinderen de rooms-katholieke systeemfout aan het licht heeft gebracht, zijn het de sektes die op dit punt de protestants-evangelische zwaktes openbaren.
Cognitieve dissonantie, Verharmlosung
Nog belangrijker vind ik echter het volgende. Het onderscheid tussen goed gebruikte macht en machtsmisbruik is tricky. Het laatste gebeurt niet met een etiket erop: ‘dit is misbruik’, maar wordt altijd verkocht als een bijzondere vorm van goed gebruik. Machtsmisbruik wordt altijd verhuld, goedgepraat. Of denkt u nu echt dat een pedofiel zal zeggen dat hij seks heeft met een kind om dat kind te kwetsen? Ik denk het niet. Diep-in zal hij het ergens wel weten (alhoewel), maar bijna alle pedofielen zeggen tegen zichzelf – en met succes – dat ze geen kwaad hebben willen doen. Ik hoorde op de TV een Duitse school-prefect zeggen dat hij de jongens van het internaat ’s nachts bezocht om hen te helpen om hun seksualiteit te ontdekken. En hij geloofde het zelf. In zaken van machtsmisbruik moeten we oppassen onszelf niet voor de gek te houden. De mens is een onverbeterlijke zelfrechtvaardiger. Altijd probeert hij zijn eigen gedrag goed te praten. En als de zelfrechtvaardiging niet lukt, dan trekt hij een ander favoriet menselijk register open, dat van de verontschuldiging, de ‘Verharmlosung’. Het was zo erg niet. Dat kan zover gaan dat de dader het slachtoffer eerst medeplichtig maakt en soms zelfs zozeer culpabiliseert (blaming the victim) dat de rollen worden omgedraaid.
Zelfbedrog en zelfrechtvaardiging
In dit zelfbedrog – want dat is het natuurlijk – spiegelt de dader zichzelf en anderen voor dat hij verantwoord bezig was. Bij kerkelijk machtsmisbruik is het niet anders. Een pastor die te ver is gegaan in een pastorale relatie zal zichzelf niet immoreel noemen, maar zal ethische, pastorale of zelfs vrome redenen aanvoeren om zijn gedrag voor zichzelf te rechtvaardigen (“ik zou geen echte pastor zijn als ik mij in mijn betrokkenheid liet inperken door klein-burgerlijke vooroordelen”; “Jezus raakte toch ook de mensen aan”; “liefde kan nooit slecht zijn.” etc.) En juist omdat dit alles niet in de openbaarheid gebeurt (vertrouwelijk gesprek, ambtsgeheim) kan de ontsporing heel lang verborgen blijven en voortwoekeren. Pas als het in de openbaarheid komt vallen zelfrechtvaardigingen als pseudo-ethische en pseudo-pastorale redeneringen door de mand. Ze overtuigen enkel de dader en misschien een groep waarin de pastor als ‘charismatische’ leider functioneert. Ook de protestantse en evangelische wereld kent de medeplichtigheid van de gemeenschap die de pastor op handen draagt.
Toerusting en bewustwording
De vraag in het algemeen is: zijn pastores voorbereid op het feit dat zij wel eens in heel ingewikkelde relaties terecht kunnen komen? Traint de kerk zijn personeel en begeleidt het hen, juist op dit punt. Ze moeten kennis hebben van psychologische mechanismen, van manipulaties, ze moeten gespitst zijn op plotse interferenties tussen bepaalde hulpvragen en eigen kwetsuren, ze moeten weten hoe hun lichaamstaal werkt en vooral: ze moeten zich bewust zijn dat hun handelen in de gemeenschap (liturgisch, verkondigend en pastoraal) hen macht verschaft, en dat zorgvuldigheid dus het eerste gebod is en blijft. En naast deze deontologische code is het dan ook van wezenlijk belang dat er een onafhankelijk orgaan is, dat voorkomende overtredingen van deze code sanctioneert en dat de rechtsgang transparant is. Alleen zo kan de grote geestelijke macht die de kerken ‘tot heil des volks en tot opbouw van de samenleving’ worden uitgeoefend.