‘Ze weten alles zo zeker. Twijfelden ze maar wat meer.’
Interview met Jacob Eikelboom (42, docent Nederlands aan een Hogeschool); Ally Smid − 09/04/16, 12:07 TROUW, ingekort en licht bewerkt door mij (DW)
“Zemmel!” Hij kende het scheldwoord van het schoolplein: klootzak
Table of contents
Voordat hij het goed en wel in de gaten had, belandde Jacob Eikelboom met één vuistslag tussen de kratten met broccoli en bloemkolen. Op een zaterdagochtend precies tien jaar geleden nu. Die week was er gedoe geweest in zijn examenklas. Hij had Oussama de klas uitgezet, een jongen van Marokkaanse komaf die al vanaf zijn dertiende gedragsproblemen vertoonde en vaak bij geweldsincidenten betrokken was. Hierdoor had Oussama het examen gemist. Razend was-ie. Jacob, toen 32 en net vijf jaar leraar, werd voor alles uitgemaakt wat bij Allah nimmer door de beugel had gekund. Het incident liet Jacob niet onberoerd. Maar hij deed geen aangifte. Wel liet hij op school checken of Oussama niet toevallig bij hem om de hoek woonde zonder dat hij het wist. Jacob was zich ervan bewust dat jongens als Oussama een lastiger leven hadden dan hijzelf. Oussama moest jong op eigen benen staan, na school geld verdienen voor zijn familie, de wijste zijn, en dan had hij ook nog ouders die hem met werkelijk niks hielpen. Hoe het met Oussama is afgelopen, weet Jacob niet. Hij ging al snel daarna lesgeven op andere scholen.
Anti-vrijheidssignalen
In de jaren na het incident kweekte Jacob een dikke huid die hielp tegen scheldpartijen en vervelend gedrag van leerlingen. Tegelijkertijd ontwikkelde hij een allergie voor alle, wat hij noemde, ‘anti-vrijheidssignalen’. Voor mensen die de vrijheid van anderen wilden inperken. Hoe kort was het nog maar geleden dat filmmaker Theo van Gogh aan de andere kant van de stad werd neergestoken. Als homo voelde Jacob zich ook kwetsbaar. Tegen z’n twintigste drong het besef door: tot een minderheid behoren was ellendig – mensen die iets van je vinden zonder dat ze je kennen. Gelukkig kon je in Nederland zijn wie je was. Daarom kon hij ook niet niet tegen leerlingen die de westerse, vrije manier van leven aanvochten, èn dat op zijn openbare onderwijsinstelling, de Hogeschool van Amsterdam. Jacob kende de discussies met collega’s inmiddels als geen ander. Zoals die over een gebedsruimte op zijn hogeschool, waar een groepje orthodoxe moslimstudenten op bleef aandringen.
“Op Schiphol hebben ze die ook, en wat dacht je van ziekenhuizen, maak je niet zo druk. Wees een beetje soepel. Geef ze die ruimte gewoon.”
Dat zijn commerciële instellingen, daar verdienen ze aan hun reizigers en patiënten. Die moet je op alle mogelijke manieren in de watten leggen en faciliteren. Als mensen willen bidden, dat ze dan naar een christelijke hogeschool gaan, in Ede ofzo , of naar de VU. Daar staan ze open voor alle religies. Dit is een openbare school…
Folia: bang om aanstoot te geven?
Vorige maand, half maart, bedacht Jacob nog dat hem meeviel dat de exemplaren van het hogeschoolblad Folia vrolijk opgestapeld in de bakken lagen bij de ingang – zelfs dat blote-borstenthemanummer ter ere van Internationale Vrouwendag. Het omslag toonde een klein fotootje van een ontbloot vrouwenlichaam. Geen week later, het was alsof de duvel ermee speelde, waren diezelfde Folia’s verdwenen. ‘Na het weekend liggen ze er weer’, haastte het bestuur van de HvA zich te zeggen. Een aantal faculteiten was bang dat het blad aanstoot zou geven op de voorlichtingsdag voor aankomende studenten. Een paar dagen later kregen alle HvA-werknemers een mail van de verantwoordelijke decaan. Een mea culpa. Achteraf gezien had hij een andere beslissing moeten nemen.
Meer dan goedkope meningen hebben ze vaak niet.
In de vijftien jaar dat hij nu lesgeeft, heeft Jacob zijn leerlingen steeds gestimuleerd hun gedachten en opvattingen te verwoorden. De meningen vliegen om zijn oren, steevast gevolgd door: ‘Dat mag ik toch vinden? Ik mag toch zeggen wat ik wil? Daar heb ik recht op.’ Jacob wordt er wanhopig van, want het lukt bijna niet meer om jongeren met elkaar in gesprek te laten gaan. “Meer dan goedkope meningen zijn het vaak niet. We hebben een monster gecreëerd”, meent hij. “En ik heb er zelf aan bijgedragen, uit eindeloos respect voor allerlei culturen. Nu verfoei ik het.”
Patser
Hij heeft weleens hbo-klassen van dertig studenten, van wie 25 openlijk en vaak streng gelovig: moslim, hindoe, katholiek. Jongvolwassenen, die conservatiever zijn dan hun ouders, zeker de derde generatie Turken en Marokkanen. Op z’n minst opmerkelijk, in Amsterdam, de stad van de vrijheid, van Spinoza die er ooit de Verlichting predikte. Zelf noemt Jacob zich trouwens niet ongelovig. Wel anti-religieus. Religie mag het nooit voor het zeggen krijgen in het maatschappelijk leven, vindt hij. Jacob komt graag oud-leerlingen tegen. Sommigen ontroeren hem nog altijd als hij aan ze denkt. Een enkele keer duikt er een onverwachte fan op. Laatst is hij op zijn fiets bijna klemgereden op de Bos en Lommerweg. Door een gangsterauto. Komt er een man uit om hem de hand te schudden, een patser, zo’n jaar of dertig nu, met wie hij nooit veel contact had op het vmbo. ‘Hé meester!’ Dat zijn bijzondere momenten. Hij schat dat hij tweeduizend leerlingen heeft zien passeren. De meesten verdwenen uit zicht, sommigen blijven op z’n netvlies.
En de leerlingen… hoe is het daar nu mee ?
- Zo is er de Marokkaanse Amina uit Bos en Lommer. Jacob gaf haar les toen ze op een zorgopleiding zat, bijna vijftien jaar terug. Ze woonde toevallig in een woningblok achter hem. Zij was een van die scholieren bij wie in de klas de hoofddoeken afgingen. Die met rode oortjes luisterden naar de verhalen van Antilliaanse meiden die al lang seks hadden gehad. Amina smulde ervan. Het was voor haar een losbandige periode, terwijl ze zelf waarschijnlijk niks praktiseerde. Ze was ook ambitieus, ze wilde leren brieven schrijven, debatteren.
- En Abdoel, de supergemotiveerde leerling op het Hervormd Lyceum West die ook Jacobs krantenbezorger was, en die krant, NRC Handelsblad, zelf ook las. Abdoel wilde verder komen. Jacob hielp hem weleens na school als hij voor zijn familie brieven moest schrijven naar officiële instanties.
- En Mohamed, die in Jacobs allereerste jaar als docent een film wilde maken over Marokkaanse jongens die het goed deden. Mohamed vroeg Jacob om hem te helpen.
- En Munire, de Turkse, die twee jaar lang in doeken gewikkeld in de klas zat, tot vlak onder haar lippen en net boven haar ogen. Ze wilde een nikaab aan, maar dat mocht niet van school. Ze was boos op iedereen.
- En Raiza, de Pakistaanse moslima. Op haar was Jacob was zeer gesteld. Hij weet nog goed hoe ze op een dag met een belangrijke boodschap kwam. Ze ging trouwen. Uitgehuwelijkt aan een conservatieve moslim in Londen. “Raiza, luister”, had hij haar op het hart gedrukt, “jij moet wel hier je studie afmaken, jij bent een aanwinst voor de samenleving, jij gaat me elke week mailen.” Niets had Jacob meer van haar gehoord, wel tíen keer had hij haar gemaild. Ze kon niet anders dan diepongelukkig zijn nu, wist hij, daar opgesloten in Londen. Een paar jaar later diende zich eenzelfde geval aan, ook een Pakistaans meisje. Een volgende keer zou hij ze inprenten onmiddellijk naar een blijf-van-mijn-lijfhuis te gaan.
Hoe vergaat het nu die leerlingen die Jacob van nabij meemaakte?
- De Marokkaanse Amina is tegen de dertig, terwijl ze vijftig lijkt, net als de vrouwen met wie ze omgaat. Allemaal in het zwart gehuld. Jacob ziet haar in zijn buurt weleens lopen met een dubbele kinderwagen en een kleuter ernaast. Een ogenschijnlijk troosteloos bestaan. Amina kent de kunst van het negeren – haar oud-leraar staat vermoedelijk symbool voor haar ‘losbandige’ periode. Zou ze zich Jan Hanlo nog herinneren?
- Mohamed, van de film over succes-Marokkanen, is nu jongerenwerker en deradicaliseringsexpert in Amsterdam-Oost.
- Krantenbezorger Abdoel zit in de medezeggenschapsraad van de Hogeschool van Amsterdam. Hij is het die op Jacobs school pleit voor een islamitische gebedsruimte, heeft gekozen voor een behoudende islam, voor de mannenbroeders. Zijn baard en zijn berichten op Facebook getuigen daarvan. Abdoels zoektocht naar vooruitgang heeft hij anders ingezet dan Jacob had gehoopt. “Voor een religie die eerder onvrijheid dan vrijheid biedt.”
- En de ingepakte Turkse Munire? Na twee jaar studie, zes jaar terug, gingen de lappen af, en kwam er een geblondeerde vrouw tevoorschijn, in minirok. De moslima is actief voor de homobeweging en is raadslid in Nieuw-West.
Vrijheid: niet iedereen wil/kan het aan..
Niet ieder mens wil blijkbaar in alle vrijheid keuzes maken, merkt Jacob steeds meer, zeker op school. Het is raar om te beseffen. “Zij willen dus niet vrij zijn, maar ik wel. Zelfs veel van zijn hbo-studenten vragen alleen maar: ‘Wat moet ik leren? Welke bladzijden? Wanneer is de toets?'” Dat zijn voor hem ‘anti-vrijheidsvragen’. “Ga gewoon dat boek lezen, misschien stel ik er wel nul vragen over.” Jacob herinnert zich van zijn school en studietijd geen toetsen, maar wel mensen en verhalen en boeken. Hij probeert de leerlingen een beetje los te maken, te pesten ook. Dat vinden ze gek, ze vinden hem soms raar. Zo confronteert hij meisjes uit Noord-Hollandse dorpen met hun oppervlakkige drank- en drugsgedrag en het toejuichen van Geert Wilders, ‘van de Partij voor de Onvrijheid’.
‘Wij docenten staan het complotdenken toe.’
Jacob begrijpt wel meer niet. “Waarom zou je als je hier in Nederland woont, een leuke studie doet, een leuk baantje bij de AH hebt, verliefd bent op een meisje in je straat, je bezighouden met iets als ‘het antizionisme’, zoals veel Marokkanen?” Een modieus woord voor antisemitisme, weet Jacob. “Waar haal je het vandaan? En als je zo betrokken bent bij mensen in Gaza, waarom ga je geen geld voor ze ophalen, er vrijwilligerswerk doen, waarom preek je op school de haat die je in de moskee hoort of op internet? Waarom ga je als Turkse of Marokkaanse broer voor het gebouw van de Hogeschool lopen om je zus in de gaten houden die op school een vriendje heeft?”
In praise of Doubt
Jacob wil zijn studenten meer laten twijfelen. “Maar als je zegt dat ze meer moeten twijfelen, dan gaan ze twijfelen waaraan ze niet moeten twijfelen. Zetten ze vraagtekens bij wetenschappelijk onderzoek, en stukken in degelijke kranten, want de media liegen vaak, zeggen ze.” In complotdenken zijn ze goed, weet Jacob. Ze hechten helaas geen waarde aan hun eigen waarnemingsvermogen. “Twijfel komt van de duivel”, roepen ze soms. Jacob zegt weleens onaardige dingen over de islam of over het christelijk geloof. Om ze te laten nadenken. Om hun wereldbeeld een tikje los te wrikken. Maar alleen in een veilige setting, in een klas die hij kent. Niet zomaar. Hij gelooft niet in trucjes. Hij meent wat hij zegt. Dan luisteren ze soms heel even.