Religieuze gedragsvoorschriften verplichten de samenleving niet
De rechter heeft gelijk: aan religieuze klederdracht mogen best beperkingen worden gesteld.
Het is van belang dat een politieagent een geheel onpartijdige indruk maakt
De recente uitspraak van de rechter (de Centrale Raad van Beroep) in de zaak van een nikab-draagster tegen de gemeente Utrecht is daarom belangrijk. Mag de gemeente eisen dat een bijstandsgerechtigde voor het meemaken van een werktraining haar nikab, haar gezichtsbedekkende sluier, aflegt en volstaat met een hoofddoek? Ja, zegt de rechter, de nikab is een wezenlijke belemmering voor de arbeidsparticipatie. Een beroep op godsdienstvrijheid geldt in dit verband dus niet. Bij bepaalde functies geldt dat ook. Het is van belang is dat een politieagent, of een rechter, of soms een ambtenaar, een geheel onpartijdige indruk maakt. Het dragen van kenmerken bij je uniform of toga waarmee je uitkomt voor een overtuiging (religieus, politiek of anderszins) is dan ongewenst.
Godsdienstvrijheid is vooral de vrijheid om er een overtuiging op na te houden
Leuk idee van de politie in Amsterdam om agenten die moslima zijn in het belang van de verscheidenheid een hoofddoek te laten dragen, maar ik begrijp de beslissing van de korpsleiding die zegt dat het niet kan. Heeft kleding met godsdienstvrijheid te maken? Dat is slechts in mindere mate het geval. Godsdienstvrijheid is eerst en vooral de vrijheid om er een overtuiging op na te houden. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar in de tijden van de inquisitie, en nu nog in sommige orthodox godsdienstige landen, wordt geëist dat je je ook innerlijk aanpast aan de leer. Godsdienstvrijheid in onze dagen is echter vooral het recht om je geloof openlijk te belijden, genootschappen te vormen en de overtuiging samen te vieren, met name in kerkgebouwen en moskeeën. Dat deel valt overigens in belangrijke mate samen met twee andere grondrechten: de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering.
De samenleving bepaalt geheel zelf hoe ver zij daarin wil gaan
Hier is een derde aspect aan de orde: in het geval dat een godsdienst voorschriften kent voor gedrag in het dagelijks leven. Bij christelijke overtuigingen staat het geloof centraal, de gedragsvoorschriften (vasten, zondagsrust, en zo) zijn van minder belang. Andere godsdiensten leggen een grotere nadruk op het gedrag (sabbatheiliging, vrouwenkleding, toelaatbaar voedsel). Maar het blijft ook daar uiteindelijk ondergeschikt aan de overtuiging die beschermd wordt. Vandaar dat volgers van dergelijke godsdiensten zich vaak binnen een andere samenleving toch kunnen handhaven, zeker als die andere samenleving op enige punten met hen rekening houdt (toestaan van koosjer en halal slachten bijvoorbeeld). Maar die samenleving bepaalt geheel zelf, op grond van het geldende recht en van de openbare orde, hoe ver zij daarin wil gaan. Eist de godsdienst mensenoffers, dan is het – een extreem voorbeeld, toegegeven – vanzelfsprekend dat dit niet wordt toegestaan. Kledingvoorschriften zijn geen probleem (nonnen en paters waren vroeger op straat ook opvallende verschijningen). Maar een non zou het toen niet in haar hoofd hebben gehaald om te eisen dat zij als onderwijzeres op een openbare school in vol ornaat les zou mogen geven. Op dat niveau zit ook de kwestie van het dragen van allesomhullende kleding. In een open samenleving als de onze is dat best, mits het gezicht herkenbaar is. Dat is niet zo bij de nikab. De nikab is trouwens meer een cultureel-etnische traditie dan iets dat met de kern van een godsdienst te maken heeft.* De overheid mag daaraan dan ook, zo nodig, beperkingen stellen, zonder de godsdienstvrijheid aan te tasten. De rechter heeft hier wijs geoordeeld.
Erik Jurgens